Art. 3:236 BW e.v. regelt het pandrecht.
Het belangrijkste kenmerk is dat een pandhouder separatist is in geval van faillissement. Dat betekent dat hij buiten curator om zaken kan opeisen en (openbaar) verkopen. Hij kan zich met voorrang op de opbrengst verhalen. Let op: strenge wettelijke regels bij verkoop; executieopbrengst is relatief laag.
Pandrecht op (roerende) zaken:
vuistpand art. 3:236 lid 1 BW of
bezitloos pand art. 3:237 BW (meestal toegepast). Het belangrijkste verschil tussen beide is dat men in geval van vuistpandrecht het goed onder zich moet houden.
Pandrecht op vorderingen:
openbaar pandrecht art. 3:236 lid 2 BW of
stil pandrecht art. 3:239 BW (meestal toegepast). In geval openbaar pandrecht dient de schuldenaar te worden geïnformeerd over de verpanding, dit is doorgaans bij debiteuren niet wenselijk.
Bij pandrecht is er sprake van opvolgende pandrechten. Dit houd in als 1e geheel is voldaan, is de 2e aan de beurt etc. (anders dan bij beslaglegging waarbij iedereen in gelijke delen deelt in de opbrengst).
Banken verbieden vaak een 2e pandrecht, maar 2e pandrecht is daardoor niet ongeldig t.o.v. derden het betreft wel een schending van de afspraken met de bank.
Pandrechten zorgen voor verhaalszekerheid (separatist) bij vorderingen op de dochter.
Pas als 1e pandhouder geheel is voldaan komt de 2e, et cetera. Dit wordt inzichtelijk door bepaling van het vrij actief.
De offensieve werking is voor gevaarlijke vorderingen binnen de groep die vallen tevens onder het pandrecht.
Interne openbaarmaking van de pandrechten maakt het mogelijk toekomstige vorderingen te verpanden (art. 3:97 lid 1 BW jo. art. 3:98 BW).